naar

Bedeutung

Prep

1. to, towards in time, space, consequence, purpose etc.
2. (dated) according to, in accordance with

Adj

1. nasty, scary
2. unpleasant, sickening

Ausgesprochen als (IPA)

/naːr/

Etymologie

From earlier naer, from Middle Dutch nâer, from Old Dutch *nār, from Proto-Germanic *nēhwiz. Originally the comparative of na, which is in Modern Dutch nader. Compare also English near, Swedish när, and Danish & Norwegian når.

Sätze

Je kan daar alleen op uitnodiging naar binnen .

Sie können nur damit eingeben.

Eindelijk terug naar de beschaving .

Endlich zurück zur Zivilisation.

Mijn laatste punt betreft de deur naar onderzoek en technologie .

Mein letzter Punkt betrifft die Tür für Forschung und Technologie.

Ik ging niet zo graag naar de kostschool .

Ich wollte nicht in das Internat gehen.

Ga je soms naar de moskee ?

Gehst du manchmal zur Moschee?

De friet was onderweg naar huis koud geworden .

Die Pommes waren unterwegs kalt geworden.

We moeten bijzonder kritisch naar de gezamenlijke munt kijken .

Wir müssen die gemeinsame Währung besonders kritisch betrachten.

De beul liep naar de galg .

Der Henker rannte zum Galgen.