maar

Signification (English)

Adv

1. only, just
2. as long as; only
3. just; a modal particle indicating a certain degree of indifference towards the result.

Conj

1. but
2. yet; only
3. but then

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular) inflection of maren:
2. (form-of, indicative, present, second-person, singular) inflection of maren:
3. (form-of, imperative) inflection of maren:

Concepts

mais

seulement

cependant

ne ... que

néanmoins

pourtant

j'aurais aimé que

exclusivement

si seulement

tout de même

uniquement

ne … que

simplement

au contraire

juste

contrairement

quoique

bien que

Synonyms

slechts

echter

enkel

alleen

pas

uitsluitend

doch

niettemin

toch

hoewel

hebben

net

gewoon

in tegendeel

evenwel

uitroep

❗

juist omgekeerd

nauwelijks

integendeel

was het maar zo dat

Prononcé comme (IPA)

/maːr/

Étymologie (English)

Inherited from moyen néerlandais: maer

In summary

From Middle Dutch maer, māre, mar, mer, apheretic variant of nemaer, nemāre, from earlier newaer, neware (“except, however, only”), from ne ware (“were not”). Not cognate with English mere.

Phrases

Maar daar blijft het niet bij .

Mais ce n'est pas le cas.

Maar in de eerste plaats zou ik dat nooit hebben gedaan .

Mais en premier lieu, je n'aurais jamais fait cela.

Maar we wachten dus nog op een voorstel .

Mais nous attendons toujours une proposition.

Ik oordeel niet , maar die broek staat je niet .

Je ne juge pas, mais ces pantalons ne vous aiment pas.

Maar aan dit succes zitten wel verplichtingen vast .

Mais il y a des obligations à ce succès.

We moeten ons maar neerleggen bij je ontslag .

Nous devons simplement accepter votre démission.

Het was even schrikken , maar dat is natuurlijk het doel van een spookhuis .

Ce fut un choc, mais c'est bien sûr l'objectif d'une maison hantée.

Bodybuilders hebben soms maar een paar procent vet .

Les culturistes n'ont parfois que quelques pour cent de graisse.