uit

Bedeutung (English)

Adv

1. out, from the inside to the outside
2. out, off (to an extinguished or switched-off state)
3. over, finished, completely

Prep

out of, from

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, second-person, singular, third-person) inflection of uiten:
2. (form-of, imperative) inflection of uiten:

Concepts

aus

von

weit

aus … heraus

anläßlich

weg

halber

um … willen

fort

entfernt

wegen

verdorben

draußen

erloschen

heraus

hinaus

schlecht

👎

alle

vor

Synonyms

van

weg

op

🆙

op de

op grond van

vanwege

voor

wegens

af

door

in ruil voor

uitgedoofd

Ausgesprochen als (IPA)

/œy̯t/

Etymology (English)

Inherited from Mittelniederländisch: uut

Inherited from Old Dutch: ūt

Cognate with Westfriesisch: út

Cognate with Englisch: out

Cognate with Deutsch: aus

Cognate with Dänisch: ud

Cognate with Norwegisch: ut

In summary

From Middle Dutch uut, ute, from Old Dutch ūt, from Proto-West Germanic *ūt, from Proto-Germanic *ūt. Compare West Frisian út, English out, German aus, Danish ud, Norwegian ut.

Sätze

Het ging het ene oor in en het andere oor uit .

Es ging in ein Ohr und das andere Ohr .

Deze cijfers waren niet uit de lucht gegrepen of verzonnen .

Diese Zahlen wurden nicht gefangen oder erfunden.

Een dag bestaat uit vierentwintig uren .

Ein Tag besteht aus vierundzwanzig Stunden.

Hij leest uit de Thora.

Er liest aus der Tora.

De varkens aten uit een trog .

Die Schweine aßen aus einem Trog.

Er komt pus uit de wonde .

Eiter kommt aus der Wunde.

Het was een mooie winteravond en er kwam rook uit de schoorsteen .

Es war ein schöner Winterabend und Rauch kam aus dem Schornstein.

Uit onze economische analyses blijkt dat deze strategie daadwerkelijk iets begint op te leveren .

Unsere wirtschaftlichen Analysen zeigen, dass diese Strategie tatsächlich etwas liefert.