ausgehen

Betekenis (Engels)

1. (class-7,intransitive,strong) to go out (to leave one's abode to go to public places)
2. (class-7,intransitive,strong,usually) to go out (to be turned off or extinguished)
3. (class-7,intransitive,strong) to run out (to be completely used up or consumed)
4. (class-7,especially,intransitive,strong,usually) to fall out (to come out without being made to do so)
5. (class-7,intransitive,strong) to start, to begin; to come, to stem, to lead off, to radiate (to originate (at or from a certain location))
6. (class-7,intransitive,strong) to start (from), to take as one's starting point
7. (class-7,intransitive,strong) to end, turn out (to have a given result)
8. (class-7,intransitive,strong) to leave, get away, come away (to depart, implying a certain consequence or result, or lack thereof)
9. (class-7,dated,strong) to measure a distance by pacing

Concepten

uitgaan

uitkomen

uitlopen

uitstappen

uittreden

uitstijgen

daten

verdrijven

aanbotsen

aandoen

aandraaien

aangeven

aanreiken

aansteken

doneren

doorbrengen

geduwd worden

geven

inschakelen

opbrengen

schakelen

schenken

toebrengen

toekennen

verlenen

zich stoten

belenden

behalen

bereiken

besturen

brengen

geleiden

grenzen aan

inhalen

leiden

leiden tot

reiken tot

resulteren

uitdraaien op

uitlopen op

voeren

volgen

voortkomen

voortspruiten

voortvloeien

afdalen

bestijgen

klimmen

naar beneden gaan

naar boven gaan

rijzen

stijgen

zinken

uitstijgen

tekortschieten in

vertrekken

naar buiten gaan

afrijden

uitlaten

afdraaien

afnemen

kleiner worden

reduceren

verlagen

verminderen

aan zijn gerief komen

aflopen

beëindigen

een orgasme hebben

eindigen

opgebruiken

stilleggen

afhalen

afwachten

dienen

hopen

klaarliggen

te wachten staan

verwachten

wachten

Uitgesproken als (IPA)

/ˈʔaʊ̯sɡeːən/

Etymologie (Engels)

From Middle High German ūzgēn, ūzgān, from Old High German ūzgangan, ūzgān, ūzgēn, from Proto-West Germanic *ūtgān, equivalent to aus- + gehen. Cognate with German Low German utgahn, Dutch uitgaan, English outgo, Swedish utgå.