manage

Betekenis (Engels)

Verb

1. To direct or be in charge of.
2. To handle or control (a situation, job).
3. To handle with skill, wield (a tool, weapon etc.).
4. To succeed at an attempt in spite of difficulty.
5. To succeed at an attempt in spite of difficulty.
6. To achieve (something) without fuss, or without outside help.
7. To manage to say; to say while fighting back embarrassment, laughter, etc.
8. To train (a horse) in the manège; to exercise in graceful or artful action.
9. (obsolete) To treat with care; to husband.
10. (obsolete) To bring about; to contrive.

Noun

1. The act of managing or controlling something.
2. Manège.

Concepten

besturen

beheren

administreren

slagen

toedienen

leiden

doorkomen

klaarspelen

slagen voor

dirigeren

bereiken

mennen

richten

behalen

halen

inhalen

inslaan

raken

reiken tot

teisteren

treffen

huishouden

hanteren

zich gedragen

aan de hand zijn

aanbelanden

aankomen

aanlanden

arriveren

gebeuren

geschieden

overkomen

terechtkomen

voorkomen

voorvallen

behelpen

runnen

overweg kunnen

uit de voeten komen

uit de voeten kunnen

managen

erin slagen

zijn plan trekken

aankunnen

bedienen

beschikken

bolwerken

handelen

regelen

reglementeren

verzetten

overschouwen

overzien

toezicht

toezien

dulden

gedragen

heersen

mee omgaan

Met koppelteken als

man‧age

Uitgesproken als (IPA)

/ˈmænɪdʒ/

Etymologie (Engels)

From Early Modern English manage, menage, from Middle English *manage, *menage, from Old French manege (“the handling or training of a horse, horsemanship, riding, maneuvers, proceedings”), probably from Old Italian maneggiare (“to handle, manage, touch, treat”), ultimately from Latin manus (“the hand”); see manual.