make
Betekenis (Engels)
-
- To create.
- To create.
- To create.
- To create.
- To create.
- (colloquial) To behave, to act.
- To tend; to contribute; to have effect; with for or against.
- To constitute.
- To add up to, have a sum of.
- To interpret.
- To bring into success.
- To cause to be.
- To cause to appear to be; to represent as.
- To cause (to do something); to compel (to do something).
- To force to do.
- To indicate or suggest to be.
- To cover neatly with bedclothes.
- (slang) To recognise, identify, spot.
- (colloquial) To arrive at a destination, usually at or by a certain time.
- (colloquial) To proceed (in a direction).
- To cover (a given distance) by travelling.
- To move at (a speed).
- To appoint; to name.
- (slang) To induct into the Mafia or a similar organization (as a made man).
- (colloquial) To defecate or urinate.
- To earn, to gain (money, points, membership or status).
- To pay, to cover (an expense); chiefly used after expressions of inability.
- (obsolete) To compose verses; to write poetry; to versify.
- To enact; to establish.
- To develop into; to prove to be.
- To form or formulate in the mind.
- To perform a feat.
- To gain sufficient audience to warrant its existence.
- (obsolete) To act in a certain manner; to have to do; to manage; to interfere; to be active; often in the phrase to meddle or make.
- (obsolete) To increase; to augment; to accrue.
- (obsolete) To be engaged or concerned in.
- To cause to be (in a specified place), used after a subjective what.
- To take the virginity of.
- To have sexual intercourse with.
- Of water, to flow toward land; to rise.
Concepten
maken
doen
teweegbrengen
aanmaken
veroorzaken
scheppen
bedrijven
uitvoeren
creëren
uitbrengen
uitrichten
laten
fabriceren
voortbrengen
produceren
vormen
bouwen
vervaardigen
verwekken
merk
denken
interpreteren
ertoe brengen
aanleggen
construeren
fitten
installeren
laten doen
afstevenen
stevenen
koersen
dwingen
verdienen
soort
koken
brengen
veranderen
tot stand brengen
oproepen
uitlokken
bedrijven
fabricaat
effectueren
slagen
treffen
bereiden
klaarmaken
lichaamsbouw
maaksel
natuur
bij elkaar flansen
besmeuren
bevlekken
bevuilen
vuil worden
genereren
ontwerpen
bewerkstelligen
doorvoeren
verwezenlijken
volbrengen
aanrichten
inrichten
oprichten
opzetten
stichten
optreden
spelen
verrichten
imiteren
kopiëren
nabootsen
naäpen
berokkenen
tot gevolg hebben
uitknippen
ontlokken
provoceren
afdwingen
bijeendrijven
verplichten
mee omgaan
samenstellen
voorbereiden
zich opmaken
zich voorbereiden
ophitsen
aantrekken
in verzoeking brengen
Frequentie
Uitgesproken als (IPA)
/meɪk/
Etymologie (Engels)
table From Middle English maken, from Old English macian (“to make, build, work”), from Proto-West Germanic *makōn (“to make, build, work”), from Proto-Indo-European *meh₂ǵ- (“to knead, mix, make”). Related to match. cognates * Scots mak (“to make”) * Saterland Frisian moakje (“to make”) * West Frisian meitsje (“to make”) * Dutch maken (“to make”) * Dutch Low Saxon maken (“to make”) * German Low German maken (“to make”) * German machen (“to make, do”) * Danish mage (“to make, arrange (in a certain way)”) * Latin mācerō, macer * Ancient Greek μάσσω (mássō)
Verbeter je uitspraak
Begin met het leren van Engels met learnfeliz .
Oefen het spreken en onthouden van " make " en vele andere woorden en zinnen in Engels .
Ga naar onze Engels cursuspagina
Notes
Sign in to write sticky notes
Zinnen