komen

Bedeutung

1. (intransitive) to come
2. (intransitive) to happen, to arise, to come to be, to be caused
3. (Belgium,copulative) to become
4. (informal) Synonym of klaarkomen (“to orgasm, come”)

Mit Bindestrich als

ko‧men

Ausgesprochen als (IPA)

/ˈkoːmə(n)/

Etymologie

From Middle Dutch cōmen, from Old Dutch cuman, from Proto-West Germanic *kweman, from Proto-Germanic *kwemaną, from Proto-Indo-European *gʷem-.

Sätze

Dus moeten we ons voorbereiden op de jaren die komen .

Wir müssen uns also auf die kommenden Jahre vorbereiten.

Kan je onmiddelijk naar ons toe komen ?

Kannst du sofort zu uns kommen?

Als je er langer over doet komen ze je wel verlossen .

Wenn Sie länger dauern, werden sie Sie veröffentlichen.

Daarom is het hoog tijd dat deze positieve maatregelen er komen .

Deshalb ist es höchste Zeit, dass diese positiven Maßnahmen kamen.

Ze adviseerde hem om meteen terug te komen .

Sie riet ihm, sofort zurück zu kommen.

Als ze weigeren hun verplichtingen na te komen , zullen we andere maatregelen overwegen .

Wenn sie sich weigern, ihre Verpflichtungen zu erfüllen, werden wir andere Maßnahmen berücksichtigen.

Het agentschap helpt ons allemaal om tot een gemeenschappelijk perspectief te komen .

Die Agentur hilft uns, eine gemeinsame Perspektive zu erreichen.

Daarom moet er een consistent standpunt komen .

Deshalb muss es eine konsistente Position geben.