uit

Meaning

Adv

1. out, from the inside to the outside
2. out, off (to an extinguished or switched-off state)
3. over, finished, completely

Prep

out of, from

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,second-person,singular,third-person) inflection of uiten:
2. (form-of,imperative) inflection of uiten:

Pronounced as (IPA)

/œy̯t/

Etymology

From Middle Dutch uut, ute, from Old Dutch ūt, from Proto-West Germanic *ūt, from Proto-Germanic *ūt. Compare West Frisian út, English out, German aus, Danish ud, Norwegian ut.

Sentences

Het ging het ene oor in en het andere oor uit .

It went in one ear and out the other.

Deze cijfers waren niet uit de lucht gegrepen of verzonnen .

These were not invented figures, plucked out of the air.

Een dag bestaat uit vierentwintig uren .

A day consists of twenty-four hours.

Hij leest uit de Thora.

He reads from the Torah.

De varkens aten uit een trog .

The pigs ate from a trough.

Er komt pus uit de wonde .

Pus comes out of the wound.

Het was een mooie winteravond en er kwam rook uit de schoorsteen .

It was a beautiful winter evening and smoke came out of the chimney.

Uit onze economische analyses blijkt dat deze strategie daadwerkelijk iets begint op te leveren .

Our economic analysis shows that the Lisbon Strategy is beginning to deliver.