bauen

Betekenis (Engels)

1. (transitive,weak) to build, to construct, to create
2. (weak) to rely
3. (slang,weak) to roll a joint
4. (informal,weak) to cause (something bad)

Concepten

bouwen

maken

construeren

aanleggen

aanmaken

veroorzaken

teweegbrengen

bedrijven

uitvoeren

doen

fitten

uitrichten

uitbrengen

installeren

zitten

🪑

creëren

leggen

plaatsen

poseren

produceren

scheppen

situeren

stationeren

steken

stellen

stoppen

🛑

zetten

verwekken

voortbrengen

sterken

stichten

ontwerpen

oprichten

oproepen

opzetten

aangespen

omgorden

inrichten

gorden

cultiveren

aangorden

Synoniemen

aufbauen

konstruieren

erbauen

errichten

machen

einrichten

herstellen

tun

erzeugen

bereiten

stellen

bilden

installieren

aufstellen

einführen

einsetzen

erstellen

schaffen

anlegen

zusammensetzen

posieren

setzen

stecken

gestalten

veranlassen

anbauen

verlassen

verursachen

zählen

🔢

hervorbringen

hervorrufen

hochziehen

vertrauen

legen

einen Gürtel umlegen

lassen können

ablegen

darauf Gift nehmen

arbeiten

auslösen

basteln

bauend

befinden

bewirken

gründen

handeln

herbeiführen

hinsetzen

hinstellen

hoffen

komponieren

kreieren

kultivieren

montieren

planen

prägen

produzieren

umgürten

verfassen

✍️

verrichten

vorliegen

ziehen

zimmern

züchten

zusammenbauen

anpflanzen

auf Stapel legen

erschaffen

zusammenbasteln

festschreiben

statuieren

Uitgesproken als (IPA)

[ˈbaʊ̯ən]

Etymologie (Engels)

From Middle High German būwen, from Old High German būan, from Proto-West Germanic *būan, from Proto-Germanic *būaną, from Proto-Indo-European *bʰúHt, the athematic root aorist of the root *bʰuH-.