aufbauen

Betekenis (Engels)

1. (transitive,weak) to build, to construct, to erect
2. (transitive,weak) to rebuild, to reconstruct
3. (transitive,weak) to set up, to put up, to pitch (a tent)
4. (transitive,weak) to build up
5. (transitive,weak) to establish, to develop
6. (transitive,weak) to build (muscles)
7. (weak) to be based

Concepten

bouwen

aanleggen

construeren

aanmaken

maken

bedrijven

doen

fitten

installeren

uitbrengen

uitrichten

uitvoeren

leggen

plaatsen

poseren

situeren

stationeren

steken

stellen

stoppen

zetten

zitten

teweegbrengen

veroorzaken

vestigen

aangespen

aangorden

gorden

omgorden

sterken

inrichten

oprichten

opzetten

produceren

stichten

assembleren

in elkaar zetten

smeden

vormen

samenstellen

Uitgesproken als (IPA)

/ˈaʊ̯fbaʊ̯ən/

Etymologie (Engels)

auf- + bauen

Zinnen

Der Bundesstützpunkt in Dortmund kann auf eine lange Tradition im Ruder- und Kanusport aufbauen .

De federale basis in Dortmund kan voortbouwen op een lange traditie in roeien en kanovaren.