tafel

Signification

Noun

1. (feminine) table (item of furniture)
2. (feminine,metonymically) meal, spread on (a) table(s)
3. (feminine) multiplication table
4. (feminine) writing tablet

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of tafelen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of tafelen:
3. (form-of,imperative) inflection of tafelen:

Coupé comme

ta‧fel

Prononcé comme (IPA)

/ˈtaːfəl/

Étymologie

From Middle Dutch tâfele, from Old Dutch tavala, from Latin tabula (“board”). Doublet of tabel.

Phrases

Ik heb mijn knie tegen de tafel gestoten .

J'ai heurté mon genou contre la table.

Ik voelde een schok in mijn elleboog toen ik de hoek van de tafel raakte .

J'ai ressenti un choc dans mon coude quand je frappe le coin de la table.

Er kleeft kauwgom onder de tafel .

Il y a du chewing-gum sous la table.

Er liggen magazines op de tafel .

Il y a des magazines sur la table.

Ik ga de tafel afschuren .

Je vais poncer la table.

Daarmee is het mondeling amendement hier van tafel .

Cela fait de l'amendement oral ici de la table.