stoel

Signification

Noun

1. (masculine) a chair, a piece of furniture used for sitting, normally portable and having four legs
2. (masculine) any seat, from stool to throne; a dais
3. (masculine) the base on which something rests, e.g. platform; something fixed on it, notably a workbench
4. (masculine) a place of residence, headquarters, powerbase
5. (masculine) a receptacle, stool, a type of stump
6. (masculine,obsolete) a confessional chair
7. (masculine,obsolete,uncountable) fecal stool
8. (masculine,obsolete) a toadstool, a mushroom

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of stoelen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of stoelen:
3. (form-of,imperative) inflection of stoelen:

Prononcé comme (IPA)

/stul/

Étymologie

From Middle Dutch stoel, from Old Dutch stuol, from Proto-West Germanic *stōl, from Proto-Germanic *stōlaz, from Proto-Indo-European *steh₂-.

Phrases

Kan je de stoel wat naar voren schuiven zodat ik kan passeren ?

Pouvez-vous pousser un peu la chaise pour que je puisse passer?

Ik zit 's avonds ook eens graag lui in mijn stoel .

Le soir, j'aime aussi m'asseoir paresseux sur ma chaise.

Er plakte een kauwgom onder de stoel .

Une chewing-gum est restée sous la chaise.

Er stak een nagel uit aan de stoel en nu zat er een groot gapend gat in mijn broek .

Un clou s'est démarqué sur la chaise et maintenant il y avait un grand trou béant dans mon pantalon.

Ze plofte neer in de comfortabele stoel .

Elle a plongé dans la chaise confortable.

Bij het opstijgen moet je het tafeltje opklappen en je stoel rechtzetten .

Lorsque vous décollez, vous devez plier la table et redresser votre chaise.

Zij is van haar stoel gedonderd terwijl ze haar gevallen bestek van de grond wou rapen .

Elle a été tonna de sa chaise pendant qu'elle voulait retirer ses couverts du sol.