stoppen

Meaning

Verb

1. to stop, to halt
2. to plug
3. to stuff, to put, to insert
4. to darn

Noun

plural of stop

Concepts

stop

🛑

finish

cease

end

🔚

terminate

halt

fill

complete

conclude

quit

clog

mend

put

darn

place

lay down

stop up

constipate

abate

block

put down

choke

patch

plug

abort

discontinue

set

congest

stopper

lay

stuff

tamp

close

permeate

fill up

imbue

put on

fill in

prorogue

lift

bag

patch up

complement

accomplish

arrest

staunch

apply

consummate

quell

pack up

paste

perform

pocket

pose

position

pot

pouch

👝

practice

pull over

put away

putdown

put in

put onto

ram down

round off

shut down

stand still

stem

stow

surcease

suspend

tuck

turn to account

use

pass oneself off

plug up

stop-off

stop over

hail a cab

posture

to mend

abide

abide by

achieve

add

administer

append

apprehend

ask

assign

attach

block off

call

capitulate

cram

cum

cut

cut short

desist

detain

drive

employ

enclose

end up

escape

execute

exercise

fall through

fillup

finalise

finalize

forego

forgo

fulfil

get through

give in

hole

🕳️

immobilize

insert

introduce

keep

kill

🔪🩸👤

laydown

locate

make use of

meet

miscarry

nick

observe

Synonyms

ophouden

beëindigen

🔚

stilleggen

afsluiten

eindigen

🔚

afbreken

halthouden

afmaken

uitscheiden

steken

aanhouden

dichtmaken

besluiten

verstoppen

stilstaan

leggen

staken

plaatsen

toestoppen

stellen

volstoppen

dichten

stelpen

aflaten

opheffen

zetten

stopzetten

blijven staan

opbreken

verstellen

doen

einde

wijken

invullen

stuiten

🛑

uitmaken

uitvoeren

dempen

voleindigen

volmaken

volschenken

vullen

aborteren

flikken

afslaan

lappen

onderbreken

oplappen

boeten

spekken

bedrijven

aanbrengen

tot stilstand brengen

aantrekken

keren

tegenhouden

🛑

langsgaan

uitbrengen

een einde maken

maken

bijwerken

aanvullen

beeindigen

stilhouden

zitten

🪑

opbrengen

weerhouden

voleinden

completeren

opleggen

supplementeren

bouwen

construeren

poseren

situeren

stilzetten

verpakken

stationeren

aandoen

uitrichten

fitten

aanleggen

annuleren

aanmaken

installeren

dooddoen

aanwenden

aanzetten

afwerken

arresteren

benutten

blijven

constipatie veroorzaken

doden

🔪🩸👤

doorvoeren

gebruiken

halt houden

heengaan

hinderen

indoen

inleggen

inpakken

inrekenen

in toepassing brengen

in verzekerde bewaring nemen

inzetten

knippen

nakomen

naleven

ombrengen

🔪🩸👤

opmaken

pauzeren

toepassen

verblijven

verrichten

vervullen

voltooien

voltrekken

voordoen

hooghouden

omhooghouden

klaar zijn

termineren

Hyphenated as

stop‧pen

Pronounced as (IPA)

/ˈstɔpə(n)/

Etymology

Inherited from Middle Dutch: stoppen

Inherited from Old Dutch: *stoppon

In summary

From Middle Dutch stoppen, from Old Dutch *stoppon, from Proto-West Germanic *stoppōn.

Sentences

Zelfs een servet in je zak stoppen is stelen .

Even putting a napkin in your pocket is stealing.

Kunnen we hier even stoppen voor een kort toiletbezoek?

Can we stop here for a short visit to the toilet?

De milieubeweging moet haar eisen over het stoppen van de visvangst intrekken .

The environmental movement should get around to withdrawing its demands for an end to fishing.