affect

Betekenis (Engels)

Verb

1. To influence or alter.
2. To move to emotion.
3. Of an illness or condition, to infect or harm (a part of the body).
4. To dispose or incline.
5. To tend to by affinity or disposition.
6. To assign; to appoint.
7. To burden (property) with a fixed charge or payment, or other condition or restriction.

Noun

1. A subjective feeling experienced in response to a thought or other stimulus; mood, emotion, especially as demonstrated in external physical signs.
2. (obsolete) One's mood or inclination; mental state.
3. (obsolete) A desire, an appetite.

Concepten

aangrijpen

ontroeren

zich aanstellen

aandoen

bewegen

beïnvloeden

invloed hebben op

aantasten

raken

z. aanstellen

treffen

affect

betreffen

roeren

agiteren

ophitsen

opruien

opstoken

opwinden

schudden

aanmaken

ageren

bedrijven

bezig zijn

doen

effect sorteren

handelen

maken

opereren

optreden

te werk gaan

uitbrengen

uitrichten

uitvoeren

uitwerken

uitwerking hebben

werken

omzetten

overbrengen

overplaatsen

verleggen

verplaatsen

verroeren

aangaan

werken op

emotioneren

veinzen

fingeren

aanbelangen

inwerken

voorwenden

Met koppelteken als

af‧fect

Uitgesproken als (IPA)

/əˈfɛkt/

Etymologie (Engels)

From Middle English affecten, from Latin affectāre, from Latin affectus, the participle stem of Latin afficere (“to act upon, influence, affect, attack with disease”), from ad- + facere (“to make, do”).

Zinnen

If he makes a buying mistake , it doesn't affect him much .

Als hij een koopfout maakt, heeft dit geen invloed op hem.