schlecht

Betekenis (Engels)

Adj

1. bad, evil, wicked (the opposite of good; immoral)
2. bad (unskilled; of limited ability)
3. bad (unhealthy, unwell)
4. bad (of poor physical appearance)
5. bad, off (spoiled, rotten, overripe)
6. dirty (dishonourable)

Adv

1. badly, poorly, not well (in a bad or poor manner)
2. with difficulty, not easily

Concepten

slecht

verkeerd

kwaad

beroerd

kwalijk

lelijk

fout

miezerig

schamel

uit

boos

kwalijk

rot

erg

zwak

zlecht

rotten

vuil

ziek

ongemanierd

ongepast

naar

onaangenaam

misselijk

kloten-

kut-

rot-

shit-

pokken-

nietswaardig

onverdienstelijk

Uitgesproken als (IPA)

/ʃlɛçt/

Etymologie (Engels)

From Middle High German sleht, from Old High German sleht (see also schlicht), from Proto-Germanic *slihtaz. Cognate with English slight, Dutch slecht, Afrikaans sleg, Icelandic sléttur, Faroese slættur, Swedish slätt, Danish slet , Gothic 𐍃𐌻𐌰𐌹𐌷𐍄𐍃 (slaihts), and Norwegian slett.