schlagen

Betekenis (Engels)

1. (class-6,strong,transitive) to beat; to hit; to knock; to strike; to punch; to hammer; to pound
2. (class-6,figuratively,strong,transitive) to beat; to win against; to defeat
3. (class-6,intransitive,strong) to beat; to strike repeatedly; to pound
4. (class-6,strong,transitive) to beat; to whip; to mix food in a rapid aerating fashion
5. (class-6,strong) to chime
6. (class-6,reflexive,strong) to fight

Concepten

slaan

kloppen

verslaan

houwen

klappen

overwinnen

raken

meppen

opvallen

treffen

afranselen

geselen

neerknuppelen

winnen

pulseren

halen

inslaan

teisteren

afrossen

doorroeren

dorsen

omroeren

roeren

aanbotsen

aanstoot geven

choqueren

geduwd worden

kwetsen

zich stoten

indrijven

botsen

plukken

kletsen

overwinnen, verslaan

overtreffen

neerslagen

smakken

neerkwakken

zieden

Met koppelteken als

schla‧gen

Uitgesproken als (IPA)

/ˈʃlaːɡn̩/

Etymologie (Engels)

The more original form is schlah(e)n, from Middle High German slahen, from Old High German slahan, from Proto-West Germanic *slahan, from Proto-Germanic *slahaną. The modern -g- in the infinitive and present is inserted by analogy with the past forms and the related noun Schlag (see Grammatischer Wechsel).
Cognate with Low German and Dutch slaan and Old English slēan (“to strike, beat, smite”) (Modern English slay, slog) as well as Danish, Swedish and Norwegian slå.

Zinnen

Wir als Abgeordnete schlagen heute Alarm !

Wij als parlementsleden maken vandaag alarm!