jullie

Signification (English)

Pron

1. Second-person plural subject: you
2. Second-person plural object: you

Det

Second-person plural: your

Concepts

vous

votre

ton

ta

tien

tes

tu

vos

à vous

te

espèce de

toi

bande de

t’

Synonyms

u

je

jouw

uw

jouwe

uwe

ons

🇺🇸

gij

me

mij

haar

zijn

jij

zich

gulder

ulle

hun

mijn

уnze

jullie u

gijlieden

gijle

gijlie

ge

Coupé comme

jul‧lie

Prononcé comme (IPA)

/ˈjʏli/

Étymologie (English)

From earlier jelui, from jij (“you”) and lui (“people”).

Phrases

Waar zijn jullie verantwoordelijk voor ?

De quoi êtes-vous responsable?

Jullie draaien dat helemaal om en jullie weten wat jullie doen !

Vous retournez cela partout et vous savez ce que vous faites!

Gaan jullie ieder jaar met de auto op reis ?

Voyagez-vous en voiture chaque année?

Is het echt waar dat jullie in China gewoond hebben ?

Est-il vraiment vrai que vous avez vécu en Chine?

Is dat al de tweede keer dat jullie naar Hawaï reizen ?

Est-ce la deuxième fois que vous voyagez à Hawaï?

Er is veel lichtinval in jullie huis .

Il y a beaucoup de lumière dans votre maison.

Voor jullie zal ik een Griekse salade met feta maken .

Pour vous, je ferai une salade grecque avec de la feta.