buiten

Meaning

Adv

outside

Prep

outside, out of

Noun

a mansion and its surrounding estate in the countryside

Hyphenated as

bui‧ten

Pronounced as (IPA)

/ˈbœy̯.tə(n)/

Etymology

From Middle Dutch buten, from Old Dutch *būtan, from Proto-West Germanic *biūtan (“outside of, around, without, except”), equivalent to be- + uit + -en. Cognate to English but, Luxembourgish baussen, West Frisian bûten, Saterland Frisian buute (“without”), Dutch Low Saxon buten.

Sentences

Doe je de deur dicht als je naar buiten gaat ?

Do you close the door when you go outside?

Het raam gaat naar buiten open .

The window opens outward.

Ze spelen buiten in de tuin .

They play outside in the garden.

In de winter ga je niet zonder sjaal naar buiten .

In winter, you don't go out without a scarf.

Het personeel stond buiten een luchtje te scheppen .

The staff was outside scooping up some air.

Ze zet wel eens de bloemetjes buiten .

She sometimes puts the flowers outside.

De economische voordelen van kernenergie staan buiten kijf.

The economic efficiency of nuclear power has been proved beyond doubt.

Hout dat je buiten laat liggen is initieel bruin , maar verkleurt daarna naar grijs .

Wood that you leave outside is initially brown, but then turns to gray.