pas

Betekenis (English)

Adv

1. just, recently
2. hardly
3. only, not until, not any sooner
4. now … really

Adj

fitting, having a proper fit, having the correct size and shape

Noun

1. (masculine) pace, step; also as a measure of distance
2. (masculine) mountain pass
3. (masculine) fit of an object, notably depending on forms and/or dimensions

Noun

1. (masculine) pass, passport (travel document)
2. (masculine) identification document

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular) inflection of passen:
2. (form-of, indicative, present, second-person, singular) inflection of passen:
3. (form-of, imperative) inflection of passen:

Synonyms

maar

stap

slechts

alleen

net

enkel

uitsluitend

zojuist

paspoort

schrede

juist

straks

eerst

zoëven

daarnet

precies

tred

terecht

toegangsbewijs

daarstraks

vlak

voet

🦶

voetstap

zo-even

zonet

zuiver

onlangs

toelatingsbewijs

passage

redelijkerwijze

scherp

exact

doorgang

Uitgesproken als (IPA)

/pɑs/

Etymologie (English)

Inherited from Middelnederlands: passen

Inherited from Middelnederlands: pas

In summary

Deverbal from passen, from Middle Dutch passen, from pas, from Old French pas, from Latin passus. Equivalent to a derivation from etymology 2.

Zinnen

Ze had nog een vergadering en was pas laat thuis van het werk .

She had another meeting and was home late from work.

Er loopt pas stroom als het circuit volledig gesloten is .

There is only power when the circuit is completely closed.

Beperkingen mogen pas worden opgelegd na een faire en onafhankelijke procedure .

Limitations should only be introduced after a fair and independent process.

Die grand slam wedstrijd werd pas beslecht in de allerlaatste set .

That grand slam match was only decided in the very last set.