zuiver

Betekenis (Engels)

Adj

1. pure
2. clean, tidy
3. net (i.e after expenses and taxes, when talking about profit, as in zuivere winst)
4. guiltless, clean (e.g conscience)
5. in tune
6. unbiased

Intj

that's right, correct, exactly, agreed

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of zuiveren:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of zuiveren:
3. (form-of,imperative) inflection of zuiveren:

Concepten

zuiver

puur

louter

helder

schoon

absoluut

onvermengd

rein

duidelijk

klaar

uitgesproken

juist

slechts

onvoorwaardelijk

volstrekt

uitsluitend

onverdund

onverdunde

zuivere

enkel

zindelijk

eigenlijk

exact

net

precies

echt

altijd

steeds

correct

goed

innig

ongeveinsd

oprecht

rondborstig

trouwhartig

bloot

eenvoudig

enkelvoudig

proper

simpel

hel

licht

lichtend

behoorlijk

eerlijk

fatsoenlijk

gevoeglijk

naar behoren

netjes

op de juiste wijze

op geschikte wijze

pal

passend

doorzichtig

transparant

zonet

daarnet

daarstraks

pas

redelijkerwijze

scherp

straks

terecht

vlak

zo-even

zojuist

in optima forma

perfect

volkomen

volmaakt

heus

waar

waarachtig

rasecht

raszuiver

volbloed

werkelijk

volledig

schuldeloos

Met koppelteken als

zui‧ver

Uitgesproken als (IPA)

/ˈzœy̯vər/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch suver, from Old Dutch *sūvar, from Latin sōbrius. Doublet of sober.

Zinnen

Het water uit onze kraan is zuiver en drinkbaar .

The water from our tap is pure and drinkable.