affect

Betekenis (Engels)

Verb

1. (transitive) To influence or alter.
2. (transitive) To move to emotion.
3. (transitive) Of an illness or condition, to infect or harm (a part of the body).
4. (archaic, transitive) To dispose or incline.
5. (archaic, transitive) To tend to by affinity or disposition.
6. (archaic, transitive) To assign; to appoint.
7. (transitive) To burden (property) with a fixed charge or payment, or other condition or restriction.

Noun

1. A subjective feeling experienced in response to a thought or other stimulus; mood, emotion, especially as demonstrated in external physical signs.
2. (obsolete) One's mood or inclination; mental state.
3. (obsolete) A desire, an appetite.

Concepten

aangrijpen

zich aanstellen

ontroeren

aandoen

bewegen

aantasten

beïnvloeden

invloed hebben op

raken

roeren

treffen

z. aanstellen

affect

betreffen

opereren

ophitsen

opruien

opstoken

optreden

opwinden

overbrengen

overplaatsen

schudden

te werk gaan

uitbrengen

uitrichten

uitvoeren

uitwerken

uitwerking hebben

veinzen

verleggen

verplaatsen

verroeren

voorwenden

werken

werken op

aanbelangen

emotioneren

aangaan

aanmaken

ageren

agiteren

bedrijven

bezig zijn

doen

effect sorteren

fingeren

handelen

inwerken

maken

Synoniemen

influence

move

impact

feign

pretend

act

impress

touch

concern

involve

sway

put on airs

pose

have an effect on

stir

sham

strike

attitudinize

work

dissemble

induce

impinge

have an effect

appeal to

bias

bear upon

regard

attack

👊

assume

give

hit

exert influence

emotion

touch on

simulate

smite

alter

show

relationship

bear on

act out

shape

agitate

delude

modify

interest

incite

plague

afflict

flirt with

Vertalingen

afectar

affecter

afectar

beeinflussen

afetar

vortäuschen

influer

influir

feindre

sich zieren

vorgeben

bewegen

comover

conmover

influencer

Uitgesproken als (IPA)

/əˈfɛkt/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelengels: affecten

Overgenomen van Middelengels: affect

In summary

From Middle English affecten, from Latin affectāre, from Latin affectus, the participle stem of Latin afficere (“to act upon, influence, affect, attack with disease”), from ad- + facere (“to make, do”).

Zinnen

If he makes a buying mistake , it doesn't affect him much .

Als hij een koopfout maakt, heeft dit geen invloed op hem.

Light pollution has also been found to affect human circadian rhythms .

Er is ook gebleken dat lichtvervuiling de menselijke circadiane ritmes beïnvloedt.