reizen

Signification (Anglais)

Verb

to travel

Noun

plural of reis

Concepts

voyager

se déplacer

aller

rouler

voyage

transmettre

traverser

aller en véhicule

périple

déménager

parcourir

propager

trajet

Synonymes

rijden

gaan

rondtrekken

rondreizen

trekken

op trektocht gaan

varen

trektocht

trip

verhuizen

verplaatsen

zich verplaatsen

zwerven

bus

🚌

tour

de

met

reis

rit

tocht

toer

Coupé comme

rei‧zen

Prononcé comme (IPA)

/ˈrɛi̯.zə(n)/

Étymologie (Anglais)

From Middle Dutch reisen, from Old Dutch *reison, from Proto-West Germanic *raisōn.

Phrases

Reizen met het vliegtuig is niet goed voor het milieu .

Voyager en avion n'est pas bon pour l'environnement.

Is dat al de tweede keer dat jullie naar Hawaï reizen ?

Est-ce la deuxième fois que vous voyagez à Hawaï?

Als twee gehandicapte passagiers samen reizen , moeten ze apart zitten .

Si deux passagers handicapés voyagent ensemble, ils doivent s'asseoir séparément.