zij

Εννοια (Αγγλικός)

Pron

1. Third person singular feminine subject pronoun; she
2. Third person plural subject pronoun; they

Noun

side (the side of one's body); flank

Noun

Archaic form of zijde (“silk”).

Verb

1. (dated,form-of,formal,present,singular,subjunctive) singular present subjunctive of zijn
2. (dated,form-of,formal,present,singular,subjunctive) singular present subjunctive of wezen
3. (Belgium,form-of,imperative,present,singular) singular present imperative of zijn

Συνώνυμα

zijde

ze

kant

flank

hij

zijkant

het

jij

haar

ik

d’r

’r

schuin

Προφέρεται ως (IPA)

/zɛi̯/

Ετυμολογία (Αγγλικός)

From Middle Dutch sī, from Old Dutch siu, sia, from Proto-Germanic *iz and *hiz.

Προτάσεις

Wat moeten zij dan doen , mijnheer de commissaris ?

Τι πρέπει να κάνουν τότε, κ. Επίτροπος;

Zij heeft evenveel vrienden als vriendinnen .

Έχει τόσους φίλους όπως οι φίλες.

Zij is verantwoordelijk voor het onderhoud van de vaten .

Είναι υπεύθυνη για τη συντήρηση των βαρέλων.

Zij werkt als rechter voor het Europees Hof van Justitie .

Εργάζεται ως δικαστής του Ευρωπαϊκού Δικαστηρίου.

Zij vroeg of dit 'achterhaald? is .

Ρώτησε αν αυτό «ξεπερασμένο; είναι.

Zij heeft nooit herexamens gehad .

Ποτέ δεν είχε re -exams.

Zij heeft prachtige , donkergroene ogen .

Έχει όμορφα, σκούρα πράσινα μάτια.

Zij kent dat stuk uit de Koran vanbuiten.

Ξέρει αυτό το κομμάτι από το Κοράνι στο εξωτερικό.