vast

Значение

Adj

1. firm, fast, tight
2. fixed, not moving or changing
3. stuck, unable to get out
4. in the solid state
5. perennial
6. using a landline

Adv

1. (obsolete) almost; about; close to
2. surely, certainly
3. (informal) sure, yeah, right

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,second-person,singular,third-person) inflection of vasten:
2. (form-of,imperative) inflection of vasten:

Произносится как (IPA)

/vɑst/

Этимология

From Middle Dutch vast, from Old Dutch fast, from Proto-West Germanic *fastī, from Proto-Germanic *fastuz.

Предложения

Dat laatste mag het vast en zeker niet zijn .

Последнее, конечно, не должно быть.

Maar aan dit succes zitten wel verplichtingen vast .

Но есть обязательства в этом успехе.

De auto zat vast op de tramsporen.

Автомобиль застрял на трамвайных путях.

We leggen ons vast op dit bedrag en zullen het zo spoedig mogelijk uitbetalen .

Мы записываем себя на эту сумму и выплатим ее как можно скорее.