land

Significado

Noun

1. (neuter) land; country
2. (neuter) land (part of Earth not covered by water)
3. (Antilles,Netherlands,neuter) a constituent country of the Kingdom of the Netherlands; the territorial government of an overseas constituent country
4. (in-compounds,neuter) the territorial government or state authority in a Dutch colony or overseas territory in the West Indies

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of landen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of landen:
3. (form-of,imperative) inflection of landen:

Pronunciado como (IPA)

/lɑnt/

Etimologia

From Middle Dutch lant, from Old Dutch lant, from Proto-West Germanic *land, from Proto-Germanic *landą, from Proto-Indo-European *lendʰ- (“land, heath”).

Frases

De koning van dit land heeft drie kinderen .

O rei deste país tem três filhos.

Het is verschrikkelijk wat er op dit moment in dit land gebeurt .

É terrível o que está acontecendo neste país no momento.

Dat land heeft dus een zware last op zich genomen .

Portanto, esse país assumiu um fardo pesado.

Het land heeft een stap voorwaarts gedaan op weg naar democratie .

O país deu um passo à frente no caminho para a democracia.

De machtige heerser leidde al tien jaar het land .

O poderoso governante lidera o país há dez anos.

Ikzelf ben in het land geweest en heb diverse malen met de leider gesproken .

Eu mesmo estive no país e falei com o líder várias vezes.

Een goede veiligheidssituatie begint in eigen land .

Uma boa situação de segurança começa em seu próprio país.

Ik houd mijn land hiervoor medeverantwoordelijk.

Eu mantenho meu país em conjunto responsável por isso.