jij

Oznaczający (Angielski)

Pron

you

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of jijen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of jijen:
3. (form-of,imperative) inflection of jijen:

Synonimy

je

gij

u

ge

jou

jullie

gulder

hij

zij

ik

U

Wymawiane jako (IPA)

/jɛi̯/

Etymologia (Angielski)

From Middle Dutch ji, northern form of gi, from Old Dutch gī, from Proto-Germanic *jīz, a northwest Germanic variant of *jūz, from Proto-Indo-European *yū́. Doublet of gij.
Cognate with Low German ji, jie, English ye, West Frisian jimme, German ihr. See also gij, u.

Zdania

Ik ga er vanuit dat jij er achter zat ?

I assume you were behind it?

Douche jij iedere ochtend ?

Do you shower every morning?

Kan jij dat raadsel oplossen ?

Can you solve that riddle?

Hoeveel groente eet jij per dag ?

How many vegetables do you eat per day?

Veel wetenschappers werken jaren hieraan , en jij zegt het in een middag gedaan te hebben ?

Many scientists have been working on this for years, and you say you did it in an afternoon?

Kan jij goed autorijden ?

Do you know how to drive?

Kan jij figuren zien in de wolken ?

Can you see figures in the clouds?

Heb jij nog albums op platen ?

Do you still have albums on records?