verleden

Meaning

Adj

1. (dated,not-comparable) gone by, past
2. (not-comparable) previous, last

Noun

the past

Concepts

past

previous

prior

last

former

preceding

past tense

preterite

advance

advanced

antecedent

anterior

earlier

forward

bygone

ago

yesteryear

ex-

Synonyms

vorig

voorgaand

voorafgaand

vroeger

voorbij

verleden tijd

voorbije

afgelopen

vervlogen

verschenen

praeterium

laatstleden

past

vervlogene

weleer

verlept

verdord

Etymology

From Middle Dutch verleden, the past participle of verliden (“to pass by”) (modern verlijden).

Sentences

In het verleden is er nog al eens iets misgegaan op deze afdeling .

Something has gone wrong in this department in the past.