wij

Meaning

the first-person plural personal pronoun; refers to the speakers

Concepts

we

us

ourselves

Pronounced as (IPA)

/ʋɛi̯/

Etymology

From Middle Dutch wi, from Old Dutch wī, from Proto-West Germanic *wiʀ, from Proto-Germanic *wīz, from Proto-Indo-European *wéy-, plural of *éǵh₂.
Compare Low German wi, West Frisian wy, German wir, English we, Danish vi.

Sentences

Daar hebben wij zorgen over .

That is what we are concerned about.

En waarom verkopen wij tegen een andere prijs ?

Why do we sell at different prices?

Ik denk dat wij , het publiek , beter verdienen .

I think we, the public, deserve a bit better.

Wij , de patiënten , zijn in het algemeen heel normale mensen .

We patients are quite normal people on the whole.

Helaas , want over het overige zijn wij het beiden eens .

It is a pity, because in other respects we are in agreement.

Wij hebben een richtlijn nodig .

We need a directive.

Aangezien deze voorstellen onaanvaardbaar zijn , stemmen wij tegen het verslag .

We have accordingly voted against the report.

Na de overstroming hebben wij onmiddellijk gehandeld .

The floods have wrought their havoc, and we have taken immediate action.