paar

Meaning

Noun

1. (neuter) pair, couple
2. (neuter) a few, a couple, some

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of paren:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of paren:
3. (form-of,imperative) inflection of paren:

Concepts

pair

couple

👫

ordered pair

duo

even

even even number

couplet

geminate

brace

Synonyms

koppel

👫

duo

stel

👫

tweetal

stelletje

span

even

paartje

een paar

in

ordenen

paren

duet

Pronounced as (IPA)

/paːr/

Etymology

From Middle Dutch paer, from Latin par.

Sentences

De trein komt binnen een paar minuten aan .

The train arrives in a few minutes.

Ik noem nog een paar andere punten .

I shall just mention a couple more.

Ik moet nog een paar bloemen planten en dan kom ik .

I have to plant a few more flowers and then I'll come.

Zou je nog een paar zinnen kunnen lezen voor mij ?

Could you read a few more sentences for me?

Graag toch nog een paar opmerkingen .

I should like to make a couple of comments, however.

Je hebt slechts een paar millimeter marge .

You only have a few millimetres of margin.

Zijn paraplu had geen effect in de storm aangezien hij na een paar minuten al stuk was .

His umbrella had no effect in the storm as it broke after just a few minutes.

Het koninklijk paar was samen aangekomen in Brussel .

The royal couple had arrived in Brussels together.