groot

Meaning

1. big, large, great
2. great, important, eminent, heroic
3. tall
4. adult

Pronounced as (IPA)

/ɣroːt/

Etymology

From Middle Dutch grôot, from Old Dutch grōt, from Proto-West Germanic *graut, from Proto-Germanic *grautaz.

Sentences

Zijn die twee jongens even groot ?

Are those two guys the same size?

En ook hebben we inderdaad te maken met een groot aantal problemen .

Existing legislation must certainly be applied consistently.

Alleen is er een groot probleem , wat ook terecht gezegd werd door onze collega .

The problem, though, is vast, and our fellow Member was right to point that out.

Hun huwelijksreis was een groot succes .

Their honeymoon was a great success.

Dat is van een groot maatschappelijk belang .

There is a high social relevance to this.

Iedereen weet dat de meeste banken te groot zijn om failliet te laten gaan .

Everyone knows that most banks are too big to be allowed to go bankrupt.

Ze bezitten een groot landgoed op het platteland .

They own a large estate in the countryside.

Bomen worden verwerkt in een groot aantal producten .

Trees are used in a large number of products.