klein

Meaning

1. small, little
2. almost

Concepts

small

little

tiny

short

diminutive

wee

young

kid

🧒

puny

minute

narrow

petty

runty

shy

sparse

teensy

teensy-weensy

teeny

teeny-weeny

titchy

diddy

not many

not much

gnatlike

dwarflike

teeny weeny

baby

👶

peerie

dinky

few

🤏

low

lower case

microscopic

microscopical

mini

miniature

Synonyms

minuscuul

nietig

gering

jong

luttel

kort

min

propperig

karig

petieterig

minuskuul

kleingeestig

krap

lui

luizig

nauw

nietige

piepklein

schrift

schuchter

timide

verkleinend

verlegen

zwak

jongere

kleine letters

niet groot

pietepeuterig

armoedig

heel klein

armzalig

bedeesd

bekrompen

benauwd

bevangen

blo

dwergachtig

eng

fijn

ijdel

Pronounced as (IPA)

/klɛi̯n/

Etymology

Inherited from Middle Dutch: cleine

Inherited from Old Dutch: cleini

In summary

Inherited from Middle Dutch cleine, from Old Dutch cleini, from Proto-West Germanic *klainī.

Sentences

Dat gaat mij eerlijk gezegd een klein beetje te snel .

That is, in all honesty, a little too fast for my liking.

Tot slot wil ik nog een klein probleem noemen .

Finally, another small problem.

Toen ik klein was heb ik leren zwemmen in het zwembad .

When I was little , I learned to swim in the pool.

Wat verderop ligt er een klein bruggetje over de beek .

A little further on, there is a small bridge over the brook.

Klein is morgen groter en zorgt voor nieuwe werkgelegenheid en meer welvaart .

Small will be bigger tomorrow and give new jobs and more prosperity.