uitgaan

Betekenis (Engels)

1. (intransitive) to go out (to go to public places for leisure)
2. (intransitive) to turn off, to shut down
3. (intransitive) to expire, to break up (of a relationship)

Synoniemen

uitlopen

uitkomen

uitstijgen

uitstappen

uittreden

eindigen

🔚

aflopen

doven

ophouden

verlopen

uitraken

bestijgen

doorbrengen

geduwd worden

geven

inschakelen

klimmen

zich stoten

aandoen

aandraaien

aangeven

✋

aanreiken

aansteken

afdalen

afmaken

afsluiten

beëindigen

🔚

besluiten

naar beneden gaan

naar boven gaan

opbrengen

rijzen

schakelen

schenken

stijgen

toebrengen

toekennen

uitdoven

uitmaken

verdrijven

verlenen

vertrekken

voleindigen

aanbotsen

zinken

doneren

geleiden

uitvloeien

brengen

uitscheiden

besturen

uitsterven

bereiken

uitstralen

belenden

leiden tot

uitdraaien op

behalen

leiden

uitlopen op

voeren

emaneren

inhalen

opkomen

reiken tot

resulteren

volgen

voortkomen

voortspruiten

sterven

💀

voortvloeien

wandelen

uitstromen

uitademen

ten einde lopen

grenzen aan

Vertalingen

ausgehen

exit

go out

salir

ausrücken

çıkmak

hinausgehen

sortir

alight

emerge

Uitgesproken als (IPA)

/ˈœy̯txaːn/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelnederlands: ûtegâen

Overgenomen van Old Dutch: ūtgān

In summary

From Middle Dutch ûtegâen, from Old Dutch ūtgān, from Proto-West Germanic *ūtgān. Equivalent to uit + gaan.

Zinnen

Men moet kunnen uitgaan van de redelijkheid en wederzijdse loyaliteit van overheden .

It must be possible to expect public authorities to be honest and to show loyalty to one another.