been

Betekenis (Engels)

Noun

1. (neuter) leg, limb of a person, horse (other animals' would have poten) and certain objects (again many have poten)
2. (neuter) side, leg
3. (neuter) the upper part of a sock, above the ankle

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of benen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of benen:
3. (form-of,imperative) inflection of benen:

Synoniemen

bot

poot

knook

🦴

schonk

knok

graat

passerbeen

onderbeen

hand

ledemaat

voet

🦶

beenweefsel

extremiteit

lidmaat

ondersteuning

stelt

steun

stut

knekel

🦴

arm

Uitgesproken als (IPA)

/beːn/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch bêen, from Old Dutch bēn, from Proto-West Germanic *bain, from Proto-Germanic *bainą.

Zinnen

Hij is zijn been verloren en heeft recent een prothese gekregen .

He lost his leg and recently received a prosthesis.