arm

Betekenis (Engels)

Noun

1. (masculine) arm
2. (masculine) branch (especially of streams and organisations)

Adj

1. poor (not rich)
2. poor (unfortunate)

Synoniemen

berooid

beklagenswaardig

schamel

arme

erbarmelijk

armoedig

zielig

☹️

armelijk

behoeftig

ongelukkig

schunnig

stek

stumperig

onbemiddeld

indigent

been

🦵

belabberd

🤢

ellendig

gebrekkig

hand

mager

miserabel

nooddruftig

passerbeen

Vertalingen

arm

Arm

poor

brazo

arm

bras

braccio

pauvre

braço

pobre

povero

pobre

braç

pobre

kol

Uitgesproken als (IPA)

/ɑrm/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelnederlands: arm

Overgenomen van Old Dutch: arm

Verwant aan Avestisch: 𐬀𐬭𐬨𐬀

In summary

From Middle Dutch arm, from Old Dutch arm, from Proto-West Germanic *arm, from Proto-Germanic *armaz (“arm”), from Proto-Indo-European *h₂(e)rmos (“a fitting, joint”), a suffixed form of *h₂er- (“to join, fit together”). Cognate to Avestan 𐬀𐬭𐬨𐬀 (arma) and Old Persian [script needed] (arma).