lui

Betekenis (Engels)

Pron

1. him, he; the third-person masculine singular personal pronoun used after a preposition, or as the predicate of a linking verb, or when disjoined from a sentence, or as a stressed subject
2. him, her; the third-person singular personal pronoun used as an indirect object

Verb

past participle of luire

Concepten

hem

hij

haar

het

aan hem

aan ’m

de

d’r

eraan

erheen

’ie

’m

naar de

naar d’r

naar haar

naar hem

naar het

naar ’m

’r

’t

aan de

aan d’r

aan haar

aan het

aan ’r

daaraan

daar … aan

er … aan

er … heen

hij

hie

hē

Synoniemen

il

👨

elle

👩

le

la

soi

cela

celui-là

son

🔉

au

celle

celui

1️⃣

celui qui

l’

la l’

le l’

lui-même

cette personne

ce type

avec

li

ce

celle-là

celui-ci

chacun

petit ami

se

Uitgesproken als (IPA)

/lɥi/

Etymologie (Engels)

Inherited from Late Latin illui.

Zinnen

Lui seul a la parole .

Hij heeft alleen de vloer.

Le fermier , lui tournant le dos .

De boer keert zijn de rug toe.

Bordeleau, lui , manque neuf mois de compétition .

Bordeleau mist negen maanden concurrentie.

Atli lui rapporte les propos de la servante .

Atli brengt hem de woorden van de dienaar.

Ce dernier lui annonce qu'il renonce à sa vengeance .

De laatste kondigt hem aan dat hij afstand doet van zijn wraak.

Ce qui lui permet d'intégrer pleinement la communauté scientifique de son époque .

Dit stelt hem in staat om de wetenschappelijke gemeenschap van zijn tijd volledig te integreren.

Elle lui apporta livres comme dot et la promesse de autres livres .

Ze bracht hem boeken als een bruidsschat en de belofte van andere boeken.

Pourquoi le papa de Ninette ne lui achète-t-il pas un manteau ?

Waarom koopt de vader van Ninette haar geen jas?