zegt…
Wiedziałem też Deeltje od Adpositie lat Zelfstandig naamwoord dziecięcych Bijvoeglijk naamwoord , że Ondergeschikte conjunctie ludzi Zelfstandig naamwoord tych Bepaler zjednywać Werkwoord sobie Voornaamwoord trzeba Werkwoord podarkami.
Deeltje
Adpositie
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Ondergeschikte conjunctie
Zelfstandig naamwoord
Bepaler
Werkwoord
Voornaamwoord
Werkwoord
Ik wist ook uit de kindertijd dat je deze mensen met geschenken moest winnen. Ik wist ook uit de kindertijd dat je deze mensen met geschenken moest winnen .
Woorden en zinnen
wiedziałem
first-person singular masculine past of wiedzieć
też
-
- also, too
- expresses the speaker's disdain towards something
- denotes a lack of wanting to discuss a given topic
- expresses that the speaker does not think something is a true representative of that group
od
- indicates separation, distance, loss of contact; from, away
- indicates origin of movement; from, away
- indicates moment of origin in time; from, since, for
- indicates source or cause; from, because of
- indicates intended use or purpose; for
- indicates specialization
- used in comparisons; than
- used to indicate the author of a letter or work; from, by
- used in passive constructions; by
- indicates material; from
lat
- genitive plural of lata (“years”)
- genitive plural of lato
dziecięcych
- inflection of dziecięcy:
- inflection of dziecięcy:
ludzi
genitive/accusative plural of ludzie
sobie
- dative/locative singular of się
- (colloquial) dative/locative singular of się
- dative/locative singular of się
trzeba
- expresses the goodness of the following verb; it is needed, one ought to
- expresses the naturalness or obviousness of the following verb; ought to, must
- expresses the necessity or obligation of the following verb; it is needed, one ought to