Tag

Betekenis (Engels)

Noun

1. (countable, masculine, strong) day (a 24-hour period)
2. (countable, masculine, strong) day (the period from midnight to the following midnight)
3. (countable, masculine, strong) day (the rotational period of a planet, moon or any celestial body (especially Earth))
4. (countable, masculine, strong) day, daylight (the period between sunrise and sunset when there is daylight)
5. (masculine, strong, uncountable) day, daylight, light (light from the Sun)
6. (figuratively, masculine, strong, uncountable) light (open view; a visible state or condition)
7. (masculine, strong, uncountable) day (the part of a day which one spends at work, school, etc.)
8. (figuratively, masculine, strong, uncountable) day (a specified time or period, considered with reference to the prominence or success (in life or in an argument or conflict) of a person or thing)
9. (countable, dated, masculine, strong) convention, congress (a formal assembly)
10. (masculine, strong) see Tage for plural-only senses

Intj

hello; (good) day

Concepten

dag

etmaal

dieet

datum

📅

label

maal

periode

tijd

⌚

tijdperk

tijdvak

🅰️

vooravond

vorige dag

wake

werkdag

Dag

dag-

dagtekening

Synoniemen

Zeit

⌚

Termin

📅

Datum

📅

Kalendertag

Tageszeit

vierundzwanzig Stunden

Epoche

Arbeitstag

Frist

Kost

🍽️

Laufzeit

Marke

Markierung

Moment

Nahrung

Sprungmarke

Tages

vorwärtsgehen

Werktag

zeigen

Zeitalter

Zeitpunkt

Zeitraum

Zeitraum von 24 Stunden

Vortag

Alltag

24 Stunden

am Tag(e)

Ära

aufwachen

besser werden

Dach

dämmern

Diät

Vertalingen

day

giorno

día

jour

dia

dia

dies

gün

μέρα

يوم

journée

ημέρα

jorn

Dialecten

Zürich

tag

Fribourg

taag

Appenzell Innerrhoden

tag

Basel-Landschaft

daag

Gegevens verstrekt door: Deutsch-Schweizerdeutsches Wörterbuch

Uitgesproken als (IPA)

/taːk/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelhoogduits: tac

Overgenomen van Oudhoogduits: tag

Verwant aan Old Saxon: dag

Verwant aan Old Dutch: dag

Verwant aan Nederlands: dag

Verwant aan Afrikaans: dag

Verwant aan Oudengels: dæġ

Verwant aan Engels: day

Verwant aan Fries: dei

Verwant aan Oudnoors: dagr

Verwant aan IJslands: dagur

Verwant aan Faeröers: dagur

Verwant aan Noors - Bokmål: dag

Verwant aan Noors - Nynorsk: dag

Verwant aan Zweeds: dag

Verwant aan Deens: dag

Verwant aan Jiddisch: טאָג

Verwant aan Gothisch: 𐌳𐌰𐌲𐍃

Verwant aan Albanees: djeg

Verwant aan Latijn: foveō

Verwant aan Oudgrieks: τέφρα

Verwant aan Litouws: dãgas

Verwant aan Russisch: жечь

Verwant aan Sanskriet: दहति

Verwant aan Duits: Tag

Verwant aan Latijn: diēs

Geleend van Engels: tag

In summary

Etymology tree
Proto-Indo-European *dʰegʷʰ-?
Proto-Germanic *dagaz
Proto-West Germanic *dag
Old High German tag
Middle High German tac
German Tag
Inherited from Middle High German tac, from Old High German tag, from Proto-West Germanic *dag, from Proto-Germanic *dagaz, possibly from Proto-Indo-European *dʰegʷʰ-.
In earlier legal documents since Middle High German, Tag was frequently used in the meaning of “a fixed day for meeting, debate, or appointment,” which was associated with words like Reichstag, Landtag, later Ratstag, and tagen (“to hold a meeting”), etc.

Zinnen

Lebe so als sei jeder Tag dein letzter , eines Tages wirst Du recht haben .

Leef alsof elke dag je laatste is, op een dag zul je gelijk hebben.

Melissa redet viel , wenn der Tag lang ist .

Melissa praat veel als de dag lang is.

Wir stehen vor einem wichtigen und historischen Tag .

We worden geconfronteerd met een belangrijke en historische dag.

Am nächsten Tag trafen sich die beiden Kommandanten der amerikanischen U-Boote .

De volgende dag kwamen de twee commandanten van de Amerikaanse onderzeeërs bijeen.

Am nächsten Tag folgten Joe Brown und Malcom Howells.

De volgende dag volgden Joe Brown en Malcom Howells.