wie

Bedeutung

1. (interrogative,objective,subjective) who, whom
2. (objective,relative,subjective) who, whom; the one who, whoever

Ausgesprochen als (IPA)

/ʋi/

Etymologie

From Middle Dutch wie, from Old Dutch wie, from Proto-West Germanic *hwaʀ, from Proto-Germanic *hwaz, from Proto-Indo-European *kʷos.

Sätze

Wie is er kwaad op wie als je kwaad bent op jezelf ?

Wer ist wütend auf wen, wenn Sie wütend auf sich selbst sind?

Je ziet meteen wie een toerist is .

Sie sehen sofort, wer ein Tourist ist.

Alleen wie geduld wordt door het regime mag meedoen .

Nur diejenigen, die geduldig sind, können am Regime teilnehmen.

Natuurlijk liepen de meningen uiteen , en wie kan ons dat verwijten ?

Natürlich haben die Meinungen unterschiedlich und wer kann uns die Schuld geben?

Want wie is er nu tegen zekerheid bij de energievoorziening?

Denn wer ist gegen Gewissheit bei der Energieversorgung?