snel

Bedeutung

Adj

fast, quick, rapid

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of snellen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of snellen:
3. (form-of,imperative) inflection of snellen:

Etymologie

From Middle Dutch snel, from Old Dutch *snel, from Proto-Germanic *snellaz.

Sätze

Dat gaat mij eerlijk gezegd een klein beetje te snel .

Um ehrlich zu sein, das ist für mich ein bisschen zu schnell.

De ambulance kwam snel om hulp te verlenen .

Der Krankenwagen kam schnell, um Hilfe zu leisten.

De koers is snel gedaald .

Der Kurs fiel schnell.

Al is de leugen nog zo snel , de waarheid achterhaalt hem wel .

Obwohl die Lüge immer noch so schnell ist, findet die Wahrheit heraus.

Autosnelwegen zijn wegen waar je snel kan rijden met je auto .

Autobahnen sind Straßen, auf denen Sie Ihr Auto schnell fahren können.

Snel schakelde hij de zwaailichten aan en begon de achtervolging .

Er schaltete schnell die blinkenden Lichter ein und begann die Verfolgungsjagd.

De deksel van de kist had een sterk slot , maar we konden de scharnieren snel forceren .

Der Deckel des Sarges hatte ein starkes Schloss, aber wir konnten die Scharniere schnell erzwingen.