man

Bedeutung

Noun

1. (masculine) man, human male, either adult or age-irrespective
2. (masculine) husband, male spouse

Intj

Indicates that something is larger/stronger/... than usual.

Ausgesprochen als (IPA)

/mɑn/

Etymologie

From Middle Dutch man, from Old Dutch man, from Proto-West Germanic *mann, from Proto-Germanic *mann-.

Sätze

Mijn collega gaat scheiden van haar man .

Mein Kollege wird sich von ihrem Ehemann scheiden lassen.

Ze deden een poging om de man van het zinkende schip te redden .

Sie versuchten, den Mann vor dem sinkenden Schiff zu retten.

Ze bleef glimlachen , ondanks de vloekende man voor haar .

Trotz des fluchenden Mannes vor ihr lächelte sie weiter.

Ze zochten naar een blanke man van circa veertig jaar van één meter tweeënzeventig .

Sie suchten nach einem weißen Mann von etwa vierzig Jahren von einem Meter siebzig siebzig.