eens

Significat

Adv

1. once, one time
2. sometime, at an unspecified time
3. even

Adj

of one accord or opinion, in agreement

Article

(archaic) genitive masculine/neuter of een; of a

Pronunciat com a (IPA)

/eːns/

Etimologia

From Middle Dutch eens, from Old Dutch ēnis. Equivalent to een + -s.

Sents

Wanneer houdt dit nu eens op ?

When is this going to end?

Stelt u zich eens voor wat daar gebeurt .

We have to imagine what is happening over there.

Steek uw hand op als u het hiermee eens bent .

Raise your hand if you agree.

We zijn het praktisch allemaal met elkaar eens .

We are virtually all agreed on that.

Moeten we dit debat niet eens gaan voeren ?

Should we not open up this debate?

Ze zouden eens wat meer liedjes moeten draaien op de radio in plaats van altijd die commentaar .

They should play some more songs on the radio instead of always commenting.

Ga uw eigen uitdagingen maar eens aan in plaats van anderen aan te vallen !

Face up to the challenges in your own right rather than merely targeting others!

Helaas , want over het overige zijn wij het beiden eens .

It is a pity, because in other respects we are in agreement.