vertrouwen

Meaning

Verb

1. (intransitive, transitive) to trust
2. (obsolete, reflexive) to marry

Noun

trust, faith

Concepts

trust

faith

confidence

confide

have confidence in

belief

entrust

creed

tenet

depend

consign

fate

reliance

rely

commend

trust confidence

assurance

commit

credit

dependence

dependency

fall back on

look to

rely on

self-confidence

have faith

have faith in

affiance

Synonyms

toevertrouwen

vertrouwen hebben in

geloof

hoop

verwachting

fiducie

zich verlaten

ontboezemen

toeverlaat

religie

rekenen

hopen

zelfvertrouwen

fiducie hebben in

Translations

foi

Vertrauen

confiance

confianza

fé

fiducia

fe

fides

Glaube

confiar

fede

confiança

vertrauen

zutrauen

confiar

Pronounced as (IPA)

/vərˈtrɑu̯ə(n)/

Etymology

Inherited from Middle Dutch: vertrouwen

In summary

From Middle Dutch vertrouwen. Equivalent to trouw + ver- -en.

Sentences

Het gaat om een kwestie van vertrouwen .

The issue is one of trust.

In feite is handel niet mogelijk als er geen vertrouwen is .

In fact, there can be no trade without confidence.

Wij willen het gewettigd vertrouwen van onze boeren beschermen .

We want to protect the legitimate expectations of our farmers.

Collega's , je kunt dit niet allemaal doen zonder wederzijds vertrouwen .

Colleagues, you cannot do all this without having mutual trust.

We moeten degenen die zich in goed vertrouwen aan de wetgeving hebben geconformeerd, beschermen .

We must protect those who have complied with the legislation in good faith.