winnen

Meaning

1. (intransitive, transitive) to win, to triumph, to be victorious (in)
2. (transitive) to acquire
3. (transitive) to extract, to refine, to harvest (from base materials such as ore or crops)

Concepts

win

gain

earn

enlist

beat

defeat

get

accrue

overcome

conquer

profit

woo

achieve

rally

grub

reach

recruit

score

secure

acquire

mine

enrol

obtain

attract

canvass

expire

go through

hack

harvest

humiliate

kill

🔪🩸👤

liquidate

mortify

outdo

overthrow

pass through

pull down

purchase

🛍️

quiet

quieten

quiten

shoot

shoot dead

slaughter

slay

soothe

still

surmount

tackle

take down

Synonyms

overwinnen

behalen

verdienen

verkrijgen

verwerven

verslaan

delven

bereiken

zegevieren

😤

werven

aanwerven

afleggen

aflopen

bedaren

bekomen

bevangen

buitmaken

doodmaken

doorgaan

gaan door

geruststellen

inhalen

kalmeren

kleinmaken

ombrengen

🔪🩸👤

opduikelen

opgraven

reiken tot

rooien

stemmen

uitgraven

aanbrengen

wippen

neerkomen

putten uit

omhakken

ontmoedigen

oogsten

verzwakken

overwinnen, verslaan

binnenhalen

realiseren

omkappen

zegepralen

slachten

slopen

afbreken

terneerdrukken

triomferen

😤

de moed ontnemen

Translations

gewinnen

gagner

vencer

ganhar

ganar

vaincre

vincere

besiegen

guanyar

vèncer

siegen

erringen

ganhar

νικώ

Pronounced as (IPA)

/ˈʋɪ.nə(n)/

Etymology

Inherited from Middle Dutch: winnen

Inherited from Old Dutch: winnan

In summary

From Middle Dutch winnen, from Old Dutch winnan, from Proto-West Germanic *winnan, from Proto-Germanic *winnaną, from Proto-Indo-European *wenh₁- (“to strive, desire, wish, love”).

Sentences

Gaan ze winnen op het wereldkampioenschap voetbal ?

Are they going to win the World Cup?

Nederlanders zijn goede schaatsers en ze winnen vaak Olympische medailles in deze discipline .

The Dutch are good skaters and they often win Olympic medals in this discipline.