wie

Meaning

1. (interrogative,objective,subjective) who, whom
2. (objective,relative,subjective) who, whom; the one who, whoever

Concepts

who

whom

which

that

who?

with whom

nobody

ragamuffin

Synonyms

welk

welke

hetwelk

wie dan ook

die

klooi

geen

🙅

iemand

Pronounced as (IPA)

/ʋi/

Etymology

From Middle Dutch wie, from Old Dutch wie, from Proto-West Germanic *hwaʀ, from Proto-Germanic *hwaz, from Proto-Indo-European *kʷos.

Sentences

Wie is er kwaad op wie als je kwaad bent op jezelf ?

Who's mad at who when you're mad at yourself?

Je ziet meteen wie een toerist is .

You can immediately see who is a tourist.

Alleen wie geduld wordt door het regime mag meedoen .

Only those who are tolerated by the regime can take part.

Natuurlijk liepen de meningen uiteen , en wie kan ons dat verwijten ?

Of course, opinions differed, and who could blame us?

Want wie is er nu tegen zekerheid bij de energievoorziening?

After all, who would object to the consumer being protected or to the security of the energy supply?