wordt

Meaning

1. (form-of, indicative, present, second-person, singular, third-person) inflection of worden:
2. (archaic, form-of, imperative, plural) inflection of worden:

worden

1. (copulative) to become, to get, to grow, to turn
2. (auxiliary, transitive) Used to form the imperfect tense of the passive voice, together with a past participle.

Read more

Pronounced as (IPA)

/ʋɔrt/

Sentences

Dat wordt in de toekomst beslist nodig .

In the future, it will certainly be necessary to do this.

Ik wordt helemaal vrolijk van de versieringen .

The decorations make me all the happier.

Ik denk dat elektronisch geld er veel sneller komt dan nu wordt ingeschat .

I, myself, believe that the rather modest calculations of the pace at which electronic money is going to come into the economy may well prove to be mistaken.

Het wordt er al helemaal niet gemakkelijker op als de winstmarges onder druk staan .

It becomes even more difficult when profit margins are in question.

Het voedsel wordt geleverd met een koelwagen .

The food comes with a refrigerated truck.

Al een paar weken wordt die wijk door inbraken geteisterd .

For a few weeks, that neighborhood has been plagued by burglaries.