leren

Meaning

Verb

1. (intransitive, transitive) to learn, to study
2. (transitive) to teach

Noun

plural of leer

Adj

made of leather

Concepts

learn

teach

leather

learning

instruct

study

school

🏫

familiarize

figure out

glean

hide

inform

leathern

notify

pick up

report

skills

tell

announce

warn

annunciate

apprise

communicate

convey

denounce

enlighten

Synonyms

onderwijzen

studeren

aanleren

scholen

🏫

instrueren

bijbrengen

lesgeven

studie

instuderen

in cultuur brengen

onderrichten

onderwijs krijgen

op gang brengen

opleiden

beheersen

zich eigen maken

doceren

kond

berichten

lederen

leerachtig

mededelen

meedelen

melden

oppikken

taai

verklaren

verklikken

vertellen

verzamelen

opleiding volgen

Hyphenated as

le‧ren

Pronounced as (IPA)

/ˈleːrə(n)/

Etymology

Inherited from Middle Dutch: leren

Inherited from Old Dutch: lēren

Inherited from Middle Dutch: lederijn

In summary

From Middle Dutch leren, from Old Dutch lēren, from Proto-West Germanic *laiʀijan, from Proto-Germanic *laizijaną.

Sentences

Die nieuwe leren jas staat hem goed .

That new leather jacket looks good on him.

Een nieuwe taal leren is niet gemakkelijk .

Learning a new language is not easy.

Dat is de les die we van deze crisis moeten leren .

That must be the lesson that we draw from this crisis.

Toen ik klein was heb ik leren zwemmen in het zwembad .

When I was little, I learned to swim in the pool.

Ze leren dit jaar van alles over de revolutie in Rusland .

They are learning all about the revolution in Russia this year.

Ook anderen moeten echter lessen leren uit deze crisis .

Others have lessons to learn as well.

Als kind hadden zijn ouders hem leren schaatsen .

As a child, his parents had taught him to skate.

Je kan een cursus volgen om te leren vliegen met een helikopter .

You can take a course to learn to fly a helicopter.