keer

Meaning

Noun

1. (masculine,neuter) time (occasion, instance)
2. (masculine,neuter) reversion, reversal, turn

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of keren:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of keren:
3. (form-of,imperative) inflection of keren:

Pronounced as (IPA)

/kɪəːr/

Etymology

From Middle Dutch keer, kere, ultimately a derivative of Dutch keren (“to turn around, revolve”). Compare German Low German Kehr (“time, turn”), German Kehr (“turn, direction”), Old English ċierr ("turn, time, occasion"; > English chore).

Sentences

Het is bijna tien keer zo veel .

It is almost a 10-fold increase.

Ik kan me de laatste keer niet herinneren dat ik je sprak .

I don't remember the last time I spoke to you.

Het is normaal dat je schrik hebt als je voor de eerste keer een beer in de ogen kijkt .

It's normal to be startled when you look a bear in the eye for the first time.

Is dat al de tweede keer dat jullie naar Hawaï reizen ?

Is that the second time you've traveled to Hawaii?

Dit was de eerste keer dat hij ooit flauwgevallen was .

This was the first time he'd ever fainted.

De spits van het team scoorde twee keer in de wedstrijd .

The striker of the team scored twice in the match.

Iedere keer dat je jezelf verbrand vergroot je de kans op huidkanker .

Every time you burn yourself, you increase the risk of skin cancer.