allow

Betekenis (Engels)

To let one have as a suitable share of something.
To permit, to give permission to.
To not bar or obstruct.
To acknowledge, accept the truth of; to concede; to accede to an opinion.
To grant (something) as a deduction or an addition; especially to abate or deduct.
To make an allowance, to take into account when making plans.
To render physically possible.
(obsolete) To praise; to approve of; hence, to sanction.
(obsolete) To sanction; to invest; to entrust.
(obsolete) To like; to be suited or pleased with.
To decide (a request) in favour of the party who raised it; to grant victory to a party regarding (a request).
To forgo bothering with, to let slide.

toelaten

toestaan

veroorloven

gedogen

vergunnen

goedvinden

laten

toestemmen

toegeven

autoriseren

dulden

goedkeuren

aangeven

geven

opbrengen

toebrengen

toekennen

verlenen

laten begaan

laten schieten

loslaten

erkennen

gunnen

permitteren

verdrijven

aanbotsen

aandoen

aandraaien

aanreiken

aansteken

doneren

doorbrengen

geduwd worden

inschakelen

schakelen

schenken

uitgaan

uitkomen

uitlopen

uitstappen

uitstijgen

uittreden

zich stoten

aannemen

accepteren

binnenlaten

het eens zijn

ontvangen

achterlaten

inwilligen

tolereren

laten doen

rekenen

veronderstellen

accrediteren

aanvaarden

instemmen

beamen

billijken

sanctie

sanctioneren

Frequentie

Uitgesproken als (IPA)

/əˈlaʊ/

From Middle English allowen, alowen, a borrowing from Anglo-Norman allouer, alouer, from Medieval Latin allaudāre, present active infinitive of allaudō, merged with alouer, from Medieval Latin allocō (“to assign”). Doublet of allaud (via allaudāre) or allocate (via allocāre). The similarity with Middle English alyfen (from Old English ālīefan) and German erlauben, both from Proto-Germanic *uzlaubijaną (“to allow”) is coincidental.