du

Betekenis (Engels)

you (singular familiar), thou

Concepten

jij

je

gij

ge

u

jou

yEi

ga

de

gulder

jullie

U

gij

jij

y3

Synoniemen

Sie

Du

er

👨

ihr

dein

Ihr

sie

👩

deine

Uitgesproken als (IPA)

/duː/

Etymologie (Engels)

From Middle High German du, duo, dū, from Old High German dū (akin to Old Saxon thū and English thou), itself from Proto-West Germanic *þū, from Proto-Germanic *þū, from Proto-Indo-European *túh₂.

Zinnen

Hast du den Film schon gesehen ?

Heb je de film al gezien?

Hast du das ganz alleine gemacht ?

Heb je dat helemaal alleen gedaan?

Weil du hier neu bist , gebe ich dir noch eine Chance .

Omdat je hier nieuw bent, geef ik je nog een kans.

Woher weißt du , wo ich wohne ?

Hoe weet je waar ik woon?

Ich finde , du hast gut gekocht .

Ik denk dat je goed hebt gekookt.

Hast du Tomaten auf den Augen ?

Heb je tomaten op je ogen?

Wenn du willst , kannst du ja mal ein Praktikum bei mir machen .

Als je wilt, kun je een stage met mij doen.

Kanntest du das Gedicht schon ?

Wist je het gedicht al?