Tor

Betekenis (Engels)

1. (neuter,strong) gate, archway (passageway covered by an arch, particularly one made of masonry)
2. (neuter,strong) gate, door (large doorway, opening, or passage in a fence or wall)
3. (figuratively,neuter,strong) gateway (point that represents the beginning of a transition from one place or phase to another)
4. (neuter,strong) goal, net (area into which the players attempt to put a ball)
5. (neuter,strong) goal (The act of scoring a goal in sports where doing so is the object)

Concepten

poort

domoor

ezel

dwaas

doel

malloot

oen

hansworst

kloris

doelpunt

zot

ezelsveulen

leeghoofd

oelewapper

oetlul

stommeling

goal

eend

kalf

minkukel

deur

idioot

bal gehakt

boerenlul

dombo

domme gans

dommerik

drol

droplul

druiloor

eendenkuiken

eikel

flapdrol

gehaktbal

jojo

kaffer

kalfskop

koe

kuiken

kwezel

nitwit

oliebol

onbenul

schaapskop

stomkop

stommerd

stommerik

sufferd

sufkont

sufkut

uilenbal

uilskuiken

weetniet

zakkenwasser

zultkop

doelwit

punt

debiel

imbeciel

kalverkop

mogool

mongol

lomperd

ei

hals

rund

simpele

uil

gateway

toegangspoort

Uitgesproken als (IPA)

/toːɐ̯/

Etymologie (Engels)

From Middle High German and Old High German tor, from Proto-West Germanic *dor, from Proto-Germanic *durą.